Studiegids

nl en

Leren op de werkplek: theorieën en modellen

Vak
2009-2010

Coördinator

Mw. dr. I. Raemdonck.

Doel en inhoud

Doel
Deze cursus beoogt dat de studenten inzicht verwerven in de volgende drie vraagstukken:

  • Wat is leren op de werkplek? De werkplek kan betekenen: het bedrijf, de school, de instelling, het centrum, …

  • Hoe kan het leren van individuele medewerkers en van teams van medewerkers worden ondersteund op de werkplek?

  • Welke rol spelen factoren zoals organisatiestructuur, – cultuur en – beleid bij leren op de werkplek?

Daarnaast verwerven de studenten probleemoplossende vaardigheden en mondelinge en schriftelijke presentatievaardigheden.

Eindtermen: 1.1, 2.2, 2.3, 2.4, 2.11, 3.2.

Inhoud
Pedagogen komen op vele verschillende werkplekken terecht. Een gezamenlijk kenmerk van de verschillende functies waarin ze terecht komen, is dat ze niet alleen kinderen en hun ouders/verzorgers begeleiden. Pedagogen die verantwoordelijk zijn voor een team van medewerkers spelen ook een belangrijke rol in de begeleiding van deze medewerkers. Het doel van deze begeleiding is het bevorderen van een competente aanpak van de professionele problemen door de medewerkers. Dit ondersteunen van leerprocessen van medewerkers op weg naar meer expertise, is een belangrijk terrein van onderzoek in de opleidingskunde.

Deze cursus start met het bouwen van een brug tussen het leren op school (Onderwijskunde) en het leren op de werkplek (Opleidingskunde). Opvattingen over leren hebben de voorbije decennia in belangrijke mate de wijze waarop leerlingen werden begeleid in hun leren, beïnvloed. Dat geldt voor leeromgevingen op school, maar ook voor de wijze waarop het leren van individuele medewerkers en teams op de werkplek wordt ondersteund. De wijzen waarop leeromgevingen in organisaties worden vormgegeven, worden bestudeerd aan de hand van concrete voorbeelden.

Naast deze opvattingen over leren, spelen verschillende andere factoren een rol in de mate waarin en de wijze waarop het leren van medewerkers wordt bevorderd en ondersteund. Voorbeelden zijn de kenmerken van het werk dat men uitvoert, de structuur van de organisatie waar de medewerkers hun werk doen, de cultuur van deze organisatie en het beleid met betrekking tot opleiding, training en ontwikkeling van medewerkers.

Onderwijsvormen

De kern van de werkvorm is dat studenten inzicht verwerven in de kernonderwerpen van het centrale thema ‘leren op de werkplek’ door het aanpakken van authentieke problemen. De analyse, oplossing en evaluatie van een variëteit aan problemen vindt plaats in werkgroepen. De werkcolleges hebben tot doel feedback te geven en te krijgen. De hoorcolleges van de docenten en gastsprekers hebben tot doel de studenten te introduceren in een thema, te ondersteunen in het schematiseren, overzicht te verwerven in de verscheidenheid aan literatuurbronnen en feedback te geven op de uitgewerkte opdrachten.

Voor de werkcolleges geldt een verplichte aanwezigheid.

Literatuur

De literatuur bestaat uit een selectie van hoofdstukken uit boeken en artikelen uit internationale tijdschriften. Per thema dat behandeld wordt in deze cursus, moeten een aantal literatuurbronnen worden bestudeerd. Deze worden, samen met studierichtlijnen, ter beschikking gesteld van de studenten. Dit betekent bijvoorbeeld voor het tweede thema “Hoe leren: vele theorieën en benaderingen” dat zes literatuurbronnen moeten worden bestudeerd, waaronder o.a.:

  • Kayes, D.C. (2002). Experiental learning and its Critics: Preserving the Role of Experience in Management Learning and Education. Academy of Management, Learning and Education, 2, 137-150.

  • Boud, D., Walker, D. (1990). Making the most of experience. Studies in Continuing Education, 12 (2), 61-80.

  • Billet, S. (2002). Towards a workplace pedagogy: guidance, participation and engagement. Adult Education Quarterly, 53 (1), 27-43.

  • Argyris, C. (1996). Leren in en door organisaties. Schiedam: Scriptum Books. (hoofdstuk 1, pp. 19-55).

Totaal aantal pagina’s literatuur: ± 400 pp.

Toetsing

Het eindcijfer voor deze cursus wordt bepaald op basis van twee examenonderdelen. De studenten worden individueel, schriftelijk getoetst. De toets bestaat uit een combinatie van inzichtvragen over de leerinhouden van deze cursus en van toepassingsvragen op basis van voor de studenten nieuwe casussen. Daarnaast wordt één groepsopdracht summatief beoordeeld. De weging van beide examenonderdelen in het eindcijfer is 50/50. Om te slagen voor het vak, moet voor beide onderdelen een voldoende** worden behaald. Een voldoende voor een van de twee onderdelen is steeds overdraagbaar naar volgende studiejaren.

  • Onder een voldoende verstaan wij een 5,5 of hoger. Een 5,49 wordt afgerond naar een 5.

Rooster

Rooster LoW