Toegangseisen
Geen.
Beschrijving
Bij de voorbereiding van het tentamen dienen studenten vooral te letten op de hoofdlijnen van de te lezen artikelen en boeken. Volgens welke methode gaan auteurs te werk? Wat zijn hun onderzoeksvragen, hun argumenten en hun conclusies? Het gaat, in algemene zin, meer om het leggen van verbanden tussen de verschillende studies dan om het (zonder meer) reproduceren van losse feiten. Wees bovendien kritisch ten aanzien van wat je leest. Ben je overtuigd van een opgezette argumentatie of van de relevantie van een bepaalde onderzoeksvraag? Bedenk argumenten voor je standpunt.
Leerdoelen
Aanscherpen van inzicht in de Oudere Nederlandse letterkunde en verder uitbouwen van kennis op dit gebied. Meer vertrouwdheid met het academische debat. Dit alles komt van pas bij het opzetten en schrijven van de BA-scriptie.
Rooster
Het accenttentamen kan worden afgelegd in de reguliere tentamenperiodes, dus voor het eerste semester in januari en voor het tweede semester vanaf eind mei tot eind juni.
Wie in het eerste semester het mondelinge accenttentamen wil afleggen, dient zich daarvoor uiterlijk 15 december 2010 op te geven bij dr. T. Harmsen.
Wie in het tweede semester het mondelinge accenttentamen wil afleggen, dient zich daarvoor uiterlijk 15 mei 2011 op te geven bij dr. T. Harmsen
Onderwijsvorm
Zelfstandige literatuurstudie
Toetsing
Mondeling tentamen.
Blackboard
Nee.
Literatuur
Er zijn drie mogelijkheden: (1) Oudere Letterkunde, Middeleeuwen, (2) Oudere Letterkunde, Renaissance of (3) Oudere Letterkunde, Neolatijn
(1) – OUDERE LETTERKUNDE, MIDDELEEUWEN Studenten bestuderen één deel literatuurgeschiedenis naar keuze en twintig artikelen (tien verplicht en tien naar keuze)
Literatuurgeschiedenis
Frits van Oostrom, Stemmen op schrift. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur vanaf het begin tot 1300. Amsterdam, 2006.
Herman Pleij, Het gevleugelde woord. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1400-1560. Amsterdam, 2007.
Tien verplichte artikelen
Wim van Anrooij, Recht en rechtvaardigheid binnen de Antwerpse School. 1994.
W.P. Gerritsen, Hoofsheid herbeschouwd. 2001.
Th. Mertens, Boeken voor de eeuwigheid. Ter inleiding. 1993.
F.P. van Oostrom, Achtergronden van een nieuwe vorm: de kleinschalige epiek van Willem van Hildegaersberch. 1984.
H. Pleij, De betekenis van de beginnende drukpers voor de ontwikkeling van de Nederlandse literatuur in Noord en Zuid. 1992
R.J. Resoort, Het raadsel van de rijmdrukken. 1998.
W.F. Scheepsma, “For hereby I hope to rouse some to piety”: Books of Sisters from Convents and Sister-Houses associated with the Devotio Moderna in the Low Countries. 1995.
Frank Willaert, Het zingende hof. Ontstaan, vertolking en onthaal van hoofse minnelyriek omstreeks 1400. 1992.
Geert Warnar, Een sneeuwbui in het Zoniënwoud. Middelnederlandse geestelijke letterkunde ten tijde van Jan van Ruusbroec. 1997.
Bovenstaande artikelen maken deel uit van de lijst “De middeleeuwen in honderd artikelen” (digitaal beschikbaar op <www.dbnl.org/letterkunde/middeleeuwen/artikelen/alfabetisch.htm>).
Jef Janssens, ‘Een kwarteeuw Middelneerlandistiek: weifelen tussen algemene literatuurwetenschap en cultuurgeschiedenis. Een subjectieve geschiedenis’. In: M. de Clercq, D. de Vin, J. Janssens [e.a.] (red.), Verzoenende veelzijdigheid. Huldealbum opgedragen aan prof.dr. H. van Gorp. Brussel, 2000, 109-126.
Tien artikelen naar keuze
Tien artikelen naar keuze uit de lijst “De middeleeuwen in honderd artikelen” (digitaal beschikbaar op www.dbnl.org/letterkunde/middeleeuwen/artikelen/alfabetisch.htm).
(2) – OUDER LETTERKUNDE, RENAISSANCE
Anke van Herk, ’Cephalus en Procris: Ovidiaanse stof in een zestiende-eeuws toneelstuk.’ In: Nederlandse letterkunde 6 (2001), 240-259.
Marijke Barend-van Haeften, ’Van scheepsjournaal tot reisverhaal: een kennismaking met zeventiende-eeuwse reisteksten’ 1990 (DBNL)
S.F. Witstein, Funeraire poëzie in de Nederlandse renaissance : enkele funeraire gedichten van Heinsius, Hooft, Huygens en Vondel, bezien tegen de achtergrond van de theorie betreffende het genre.
Assen 1969. Diss. Utrecht. p. 1-145.J. de Brune de Jonge: Wetsteen der Vernuften. Vert. P. Koning. Amsterdam1990. (Griffioen).
R. van Stipriaan, ’Gysbreght van Aemstel als tragische held’ Ook in: <http://www.dbnl.org/tekst/stip002gysb01/>
E.K. Grootes, ’Het jeugdig publiek van de “nieuwe liedboeken” in het eerste kwart van de zeventiende eeuw’. Ook in: www.dbnl.org/tekst/groo028jeug01_01/
Edwin Rabbie, ‘Don Carlos at Tongeren.’ In:Grotiana, Volume 9, Number 1, 1988, pp. 94-104.
M.A. Schenkeveld-van der Dussen e.a. (red.), Nederlandse literatuur, een geschiedenis. Groningen1993 (of herdruk Amsterdam 1998), hoofdstuk 31 – 60.
G. Knuvelder, Handboek deel 2 het hoofdstuk over Vondel.
H. Duits, ’De levens der doorluchtige poeeten’ 1991-1992 (DBNL)
A.J.E. Harmsen, Syllabus retorica (staat op het internet, adres: www.let.leidenuniv.nl/Dutch/Renaissance/SyllabusRetorica.doc
Paul Dijstelberge, ‘De Cost en de Baet. Uitgeven en drukken in Amsterdam rond 1600’ 1994 (DBNL)
R. van Stipriaan, Leugens en vermaak. Amsterdan 1996; p. 86-155.
J.A. van Dorsten, ‘Huygens en de Engelse “metaphysical poets“’ 1958-1959 (DBNL)
Ben Albach, ’De schouwburg van Jacob van Campen’ 1970 (DBNL)
J. Nomsz, De belegering van Formoza. Treurspel. Amsterdam: Izaak Duim, 1775. Ook in: Ceneton/NomszHambroek1775.html
Marleen de Vries, Beschaven! Nijmegen 2001; p. 87-153.
(3) – OUDERE LETTERKUNDE, NEOLATIJN
Chr. Heesakkers, ‘Lipsius, Dousa and Jan van Hout. Latin and the vernacular in Leiden in the 1570s and 1580s’. In: Lipsius in Leiden. Ed. K. Enenkl en Chr. Heesakkers. Voorthuizen 1997, p. 93-120.
C.S.M. Radenaker, Leven en werk van Gerardus Joannes Vossius (1577-1649). Hilversum, Verloren, 1999. Hoofdstuk IV: Hoogleraar in Amsterdam.
Constantijn Huygens, Mijn leven verteld aan mijn kinderen. In twee boeken. Ingel., bez., vert. en van comment. voorz. door Frans R.E. Blom. Inleiding en vertaling.
J.H. Meter, The literary theories of Daniel Heinsius. A study of the development and background of his views on literary theory and criticism during the period from 1602 to 1612. Assen 1983. (passim)
H. Nellen, Hugo de Groot. Amsterdam 2007, p. 317-379.
J. Bloemendal, Spiegel van het dagelijks leven? Latijnse school en toneel in de noordelijke Nederlanden in de zestiende en de zeventiende eeuw. Voorthuizen, 2008.
S.F. Witstein, Funeraire poëzie in de Nederlandse renaissance : enkele funeraire gedichten van Heinsius, Hooft, Huygens en Vondel, bezien tegen de achtergrond van de theorie betreffende het genre.
Assen 1969. Diss. Utrecht. (passim)A.J.E. Harmsen, ‘Barlaeus’s description of the Dutch colony in Brazil.’ In: Travel fact and travel fiction. Ed. Z. von Martels. Leiden etc., 1994, p. 158-169.
A.J.E. Harmsen, ‘Het spel van inventio in Caspar Barlaeus’ Venus Cimbrica (1634).’ In: Het woud van de retorica. Redactie Korrie Korevaart, Henrike Jansen & Jaap de Jong. Leiden 2007. SNL 17.
G.C. Kuiper, ‘Huygens, Suzanna en de luie fabri van 1637’, Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde 93 (1977) 1-2, 47-65.
J.A. Worp, ‘Caspar Barlaeus.’ In: Oud-Holland 3 (1885), p. 241-265; 4 (1886), p. 24-40, 172-189, 241-261; 5 (1887), p. 93-126; 6 (1888), p. 87-102, 241-276; 7 (1889), p. 89-128.
F. Veenstra, Een litterair kunstrechtelijk triumviraat en heroïsche poëzie. Groningen, Wolters-Noordhoff, 1970.
C.L. Heesakkers, C.S.M. Rademakers en F.F. Blok, Vossius en Barlaeus: twee helden die der dingen diept en steilt’ afpeilen. Het Athenaeum Illustre en zijn eerste hoogleraren. Amsterdam 1982.
Aanmelden
Via uSis.
Niet beschikbaar voor A la carte- of Contractonderwijs.
Contact
Bij de docenten.