Toegangseisen
Een BA-diploma Nederlandse taal en cultuur of een vergelijkbaar diploma.
Beschrijving
De vader van Natalee Holloway wist na het zien van de tapes van Peter R. de Vries zeker dat Joran van der Sloot zijn dochter had vermoord: ‘Dat moet wel, want anders had hij wel een ambulance gebeld toen ze er halfdood bijlag op het strand.’ In deze argumentatie wordt met een tegenfeitelijke zin (een counterfactual) een onware implicatie afgeleid uit het hypothetisch gestelde tegengestelde standpunt (‘anders’ = ‘als hij haar niet zou hebben vermoord’). Van de implicatie, dat Joran dan wel een ambulance had gebeld, weet iedereen dat deze iets beschrijft dat in strijd is met de werkelijkheid. Het is immers uitgebreid in het nieuws geweest dat Joran op de tapes verklaart dat hij zo was geschrokken van Natalee’s toestand, dat hij haar door een vriend in zee heeft laten gooien.
In dit college gaan we na waarom en wanneer taalgebruikers hun argumentatie in een counterfactual verwoorden. Een andere verwoording was immers ook mogelijk geweest, bijvoorbeeld: ‘Hij moet haar wel vermoord hebben, want hij heeft geen ambulance gebeld toen ze er halfdood bijlag’. Dat er verschillende presentatiemogelijkheden zijn voor een en hetzelfde argument, roept de vraag op welke (retorische) overwegingen er ten grondslag liggen aan de keuze die een spreker maakt voor een bepaalde presentatiewijze.
Eerst zullen we de vormelijke kenmerken van de verschillende presentatiewijzen vaststellen. Vervolgens zullen we voor de verschillende argumentatietypen (causaal, kenteken en analogie) bepalen hoe deze kenmerken uitpakken en welk effect ze mogelijk sorteren bij de lezer/luisteraar. Hiervoor maken we o.a. gebruik van een groot corpus met voorbeelden van counterfactual-argumenten en van taalkundige inzichten. Dit onderzoek sluit aan bij een recente ontwikkeling in de argumentatietheorie die richt zich op de manier waarop discussianten hun discussiebijdragen presenteren (als een van de middelen van strategisch manoeuvreren).
Leerdoelen
Studenten leren relevante onderzoeksvragen te stellen op basis van literatuuronderzoek en bestudering van argumentatieve verschijnselen in de praktijk.
Studenten leren complexe onderzoeksvragen te analyseren in deelvragen en deze systematisch te onderzoeken.
Studenten hebben kennis van en inzicht in recente ontwikkelingen in argumentatietheoretische literatuur over de presentatie van argumenten.
Studenten vergroten hun vaardigheid om mondeling en schriftelijk verslag te doen van eigen en andermans onderzoek en daarover te discussiëren.
Rooster
Zie het rooster van de opleiding Nederlandse taal en cultuur.
Onderwijsvorm
Werkcollege
Toetsing
Het eindcijfer wordt bepaald door: mondelinge bijdragen en referaat, de tussentijdse opdrachten en de nota. De tussentijdse opdrachten (waaronder ook het referaat valt) bepalen 40% van het cijfer en dit cijfer wordt naar boven of beneden afgerond op grond van de mondelinge bijdragen aan het college. De nota maakt 60% van het eindcijfer uit en er moet minimaal een 6 voor worden gehaald.
Blackboard
Het programma, de opdrachten en de literatuur staan op Blackboard.
Literatuur
De literatuur wordt op het college bekendgemaakt. Bekijk tijdig op blackboard welke literatuur je voor het eerste college moet bestuderen.
Aanmelden
Via uSis.
Contact
H. Jansen, tel. 071 527 2131.